Bedrag ineens, op weg naar duidelijkheid
Minder mensen kunnen uitstellen
De eerste aanpassing is dat de doelgroep die de betaling van het bedrag ineens mag uitstellen is beperkt tot de mensen die het echt raakt. Namelijk de deelnemer die op de AOW leeftijd met pensioen gaat of op de eerste van de maand erna. Dit is een grote verbetering voor de uitvoerbaarheid. Eerder stelde de Tweede Kamer namelijk voor dat iedereen die met pensioen gaat, het bedrag ineens mag uitstellen. Dan kan ook een 62-jarige de uitbetaling uitstellen. Dat is ingewikkeld omdat pensioenfondsen dan eerst een aantal jaar een uitkering betalen alsof de keuze niet is gemaakt. Daarna moeten ze alsnog het bedrag ineens afsplitsen. Dit is de 100/10/90 methode.
Een pensioenfonds hoeft maar één keer een berekening te maken
De tweede aanpassing is dat het pensioenfonds bij pensioeningang een kapitaal van 10% van het ouderdomspensioen parkeert. In het volgende jaar in januari keert het pensioenfonds dat geparkeerde bedrag ineens uit. Het uitgestelde bedrag verandert niet door mutaties. En het ingegane periodieke pensioen blijft hetzelfde. Het gaat dan om de 90/10/90 variant.
Bedrag pas uitkeren in februari niet nodig
De derde aanpassing is dat het pensioenfonds het bedrag niet in februari hoeft uit te keren. Vooraf is immers al bekend wat de uitkering is. Dan is uitkeren in januari een logischer en beter uitlegbaar moment.
Wel nadeel bij overlijden tijdens uitstelperiode
Wat te doen als de gepensioneerde overlijdt na de keuze voor uitstel van het bedrag ineens? De staatssecretaris kiest voor een beperkte nabetaling. De keuze voor het bedrag ineens wordt als het ware ongedaan gemaakt. Daardoor is er een kans op een behoorlijk nadeel. Stel, het pensioenkapitaal bedraagt € 220.000. Hiervan kan een pensioen worden aangekocht van € 10.000 per jaar (100%). De deelnemer kiest voor het bedrag ineens. Hierdoor wordt de uitkering € 9.000 en de eenmalige uitkering € 22.000. uit te keren in januari volgend op het jaar van pensioneren. De AOW datum (pensioendatum) is 1 maart en de deelnemer komt 1 oktober te overlijden. Dan volgt een nabetaling van 7 maanden, ofwel (10.000-9.000) * 7/12 = € 583. De in het vooruitzicht gestelde eenmalige uitkering van € 22.000 komt dan te vervallen.
Kiest de deelnemer vanwege nadeel bij overlijden beter voor hogere belastingdruk?
De uitbetaling bij overlijden tijdens de uitstelperiode is gebaseerd op de gedachte dat er wordt uitbetaald alsof er niet was gekozen voor het bedrag ineens. Maar communicatief ontstaat daardoor een uitdaging. De vraag is of het voor deelnemers interessant genoeg is om voor uitstel te kiezen. Bij directe uitbetaling van het bedrag ineens is de belastingdruk hoger. Maar bij overlijden tijdens de uitstelperiode krijgt de erfgenaam van de deelnemer het bedrag ineens niet.
Optimale oplossing is niet gekozen
Voor de pensioenkoepels was de meest voor de hand liggende oplossing om over het bedrag ineens geen AOW-premie in te houden. Er is sprake van een fiscaal probleem en dat los je op door de fiscale regels aan te passen. Het ministerie vond dit beleidsmatig niet wenselijk. Het leidt immers tot hogere uitvoeringslasten bij de Belastingdienst. Helaas is hier dus niet voor gekozen.
Staatssecretaris Wiersma verwacht in het tweede kwartaal van 2022 de wettelijke aanpassingen aan de Tweede Kamer te sturen. Eventueel komt er nog een consultatie. De staatssecretaris schrijft dat hij verwacht dat de wet ongeschonden door de Kamer komt. Maar is dit ook zo? En hoe zit het met de aanpassingen die uitvoerders moeten doen als de Kamer toch nog wijzigingen voorstelt? We zijn dichtbij, maar volledige zekerheid is er dus nog niet. En dat maakt invoering per 1 januari 2023 erg ambitieus. Door Danny van der Kwast, productmanager