Van individuele risicopreferenties naar één collectief beleggingsbeleid
Pensioenfondsen moeten straks eens in de vijf jaar een risicopreferentieonderzoek onder deelnemers uitvoeren. Op basis daarvan leggen de fondsen de risicohouding vast en kiezen zij een beleggingsbeleid dat daarbij past. In theorie heel mooi. In de praktijk zijn er nog veel vragen. Stel bijvoorbeeld dat u de risicopreferentie van deelnemers goed kunt meten. Dan zal blijken dat de deelnemers allemaal een verschillende risicobereidheid kunnen hebben. Hoe komt u dan vervolgens tot één risicohouding en één beleggingsbeleid? Daar hebben we onderzoek naar gedaan. Wat blijkt? Het optimale collectieve beleggingsbeleid hangt erg af van de doelstelling van het pensioenfonds.
Pensioenfonds moet zelf een doelstelling kiezen
Pensioenfondsdeelnemers verschillen in risicobereidheid. Maar ook in opgebouwd pensioenkapitaal en horizon tot pensioenleeftijd. Vanwege deze heterogeniteit tussen individuen moet het pensioenfonds zelf een doel voor ogen hebben bij het bepalen van het collectieve beleggingsbeleid. Zo kan het pensioenfonds ervoor kiezen om met hun beleggingsbeleid het nut van de individuen zoveel mogelijk gelijk te verdelen. Of om de welvaartsverliezen te minimaliseren. Twee methodieken die iedere deelnemer op een andere manier laten meewegen in de doelfunctie die resulteert in een collectieve risicohouding en collectief beleggingsbeleid.
Meer gewicht naar deelnemers met lage risicobereidheid bij gelijke verdeling van het nut
Stel dat u het nut van alle deelnemers met verschillen in risicopreferenties dicht bij elkaar wilt brengen. Dan krijgen deelnemers met een lage risicobereidheid meer gewicht in de bepaling van het collectieve beleggingsbeleid. Dit komt doordat iemand die minder risicobereid is een lager nut toekent aan eenzelfde (onzeker) toekomstig pensioen dan iemand die meer risicobereid is. Ook krijgen deelnemers met een lager pensioenkapitaal meer gewicht toegekend in het collectieve beleid als u een gelijke verdeling van nut nastreeft. Omdat iemand met een lager pensioenkapitaal ook een lager nut heeft bij eenzelfde risicobereidheid. In de in ons onderzoek doorgerekende voorbeelden speelde een verschil in pensioenkapitaal daarbij zwaarder door dan een verschil in risicobereidheid op het uiteindelijk gekozen beleggingsbeleid.
Meer gewicht naar deelnemers met lage risicoaversie bij minimalisatie welvaartsverlies
Stel dat we een ander doel hebben, namelijk om de welvaartsverliezen over alle deelnemers te minimaliseren. Dan ligt de collectieve risicobereidheid afhankelijk van de definitie van welvaartsverlies dicht bij de gemiddelde risicobereidheid van deelnemers. U geeft dan relatief iets meer gewicht aan mensen met een hoge risicobereidheid. De hoogte van het pensioenkapitaal van deelnemers speelt hierbij geen directe rol. Bij gelijke risicobereidheid krijgt iedere deelnemer ongeacht zijn kapitaal eenzelfde weging mee in de optimalisatie van het beleggingsbeleid. Overigens kan u indien gewenst wel een weging naar kapitaal meenemen, maar dit hoeft dus niet. Het doel om welvaartsverlies te minimaliseren blijkt qua beleggingsuitkomsten robuuster voor veranderingen in parameters dan het doel waarbij u gelijke nut tussen deelnemers nastreeft.
Collectief beleggingsbeleid begint bij de doelstelling van het pensioenfonds
Het onderliggende onderzoek laat zien dat het collectieve beleggingsbeleid sterk afhangt van de doelstelling van het pensioenfonds. Daarom is het belangrijk dat u als pensioenfonds eerst stil staat bij de effecten die u wenst te bereiken binnen het fonds. Vindt u het bijvoorbeeld belangrijk om deelnemers met lage pensioenkapitalen te beschermen? Of vindt u dat de risicobereidheid van deelnemers met meer pensioenkapitaal zwaarder moet meewegen in de bepaling van het collectieve beleggingsbeleid? Als u uw doelstelling weet, dan kunt u een optimaal beleggingsbeleid kiezen. En daarbij hoort ook de collectieve risicohouding per leeftijdscohort.
Auteur: Melissa van Wingerden
Melissa van Wingerden Agnes Joseph: |