De Wet toekomst pensioenen
In 2019 hebben het kabinet en sociale partners in het Pensioenakkoord een breed pakket aan maatregelen met elkaar afgesproken. Op 30 maart 2022 bood Minister Carola Schouten de uitwerking daarvan aan de Tweede Kamer aan voor behandeling. Een belangrijke stap in de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel!
Wij zien 5 opvallende zaken:
Een verplichte risicodelingsreserve voor beroepspensioenfondsen,
deelnemers mogen in de flexibele premieregeling kiezen voor vast of variabel,
in de transitieperiode gelden aparte regels,
bezwaar maken tegen invaren kan niet en
het nabestaandenpensioen past beter bij de arbeidsmobiliteit.
Risicodelingsreserve verplicht voor onder andere beroepspensioenfondsen
Bij de solidaire premieregeling is het aanhouden van de solidariteitsreserve verplicht. Het equivalent bij de flexibele premieregeling, de risicodelingsreserve, heeft juist een optioneel karakter. Nieuw is dat een beroepspensioenfonds en verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds kunnen kiezen voor een flexibele premieregeling. En in dat geval is het pensioenfonds verplicht om een risicodelingsreserve aan te houden. Voor ondernemingspensioenfondsen en vrijwillige bedrijfstakpensioenfondsen geldt deze eis niet.
Deelnemers kunnen altijd kiezen tussen vast of variabel
Bij een flexibele premieregeling kan een deelnemer kiezen tussen een vaste of variabele uitkering. Bij een variabele uitkering wordt er doorbelegd. Het pensioenfonds kan een bepaalde uitkering als 'default' oftewel standaardoptie aanbieden. De deelnemer kan ergens anders een vaste uitkering inkopen indien het pensioenfonds bijvoorbeeld standaard een variabele uitkering aanbiedt, maar geen vast pensioen. Dit kan betekenen de vaste uitkering elders lager is. Dit zogenaamde (beperkte) shoprecht bestaat al in de huidige Wet verbeterde premieregeling. Nieuw is dat als het fonds gaat invaren óók de gepensioneerde een keuze kan maken tussen vast en variabel.
In de transitieperiode gelden andere regels
Een voorbeeld van die andere regels in de transitieperiode is dat een pensioenfonds dat invaart geen rekening hoeft te houden met de vereisten van het minimaal vereist eigen vermogen (MVEV). Wanneer een pensioenfonds niet invaart, moet het op het eerstvolgende meetmoment weer voldoen aan de vereisten van onder andere het MVEV. In het nieuwe pensioenstelsel geldt bovendien bij een solidaire premieregeling dat het MVEV geen onderdeel mag vormen van de solidariteitsreserve. Dit betekent dat pensioenfondsen over meerdere reserves moeten beschikken. Nieuw is dat pensioenfondsen in de transitieperiode mogen voorsorteren op het beleggingsbeleid. Zo mag een pensioenfonds nu ook het risico verhogen bij een herstelplan.
Deelnemer kan geen bezwaar maken tegen invaren
Bij het invaren zet het pensioenfonds met een interne collectieve waardeoverdracht de aanspraken om in vermogens. De Wet toekomst pensioenen stelt de mogelijkheid voor een individuele deelnemer om bezwaar te maken tegen de voorgenomen interne collectieve waardeoverdracht tijdelijk buiten werking. Hiermee volgt het kabinet het standpunt van de Raad van State. Doelstelling is om zoveel mogelijk aanspraken om te zetten in kapitaal. Het doel ervan is om een succesvolle overgang naar het nieuwe pensioenstelsel te faciliteren. Het buiten werking stellen van het individuele bezwaarrecht is een gevoelig en ingrijpend besluit. Om deelnemers te beschermen komen er daarom extra collectieve waarborgen.
Zo komt er een hoorrecht voor de verenigingen van gepensioneerden en van gewezen deelnemer bij de transitie. En deelnemers krijgen een sterkere positie in de bestaande medezeggenschapsstructuren. In het nieuwe pensioenstelsel is er bovendien extra aandacht voor de bestaande, interne klachtenprocedure bij pensioenfondsen. Voor geschillen rondom de transitie komt er tijdelijk een externe geschilleninstantie zodat de deelnemer over een sterkere uitgangspositie beschikt.
Het nabestaandenpensioen past beter bij de arbeidsmobiliteit
In het huidige stelsel is de hoogte van het nabestaandenpensioen heel divers geregeld. Het nadeel bij het wisselen van baan is dat het nabestaandenpensioen nu vaak uitgaat van het arbeidsverleden of het aantal dienstjaren bij de huidige werkgever. Voor de berekening van de hoogte van het nabestaandenpensioen telt het tijdvak tussen de aanvang van het dienstverband en het te bereiken aantal dienstjaren. Hoe langer iemand bij dezelfde werkgever werkt en pensioen opbouwt, des te hoger het nabestaandenpensioen. Dit wijzigt in het nieuwe pensioenstelsel. De hoogte van het nabestaandenpensioen hangt straks alleen af van het salaris. Dit is goed nieuws voor werknemers die regelmatig van baan wisselen. Werknemers, die op latere leeftijd van baan wisselen, ondervinden straks geen nadeel meer voor wat betreft het nabestaandenpensioen. Het nabestaandenpensioen na pensioendatum verandert niet en blijft gekoppeld aan het ouderdomspensioen.
Lagere regelgeving incompleet
Op 2 april 2022 legde het kabinet de besluiten voor lagere regelgeving ter consultatie voor. Maar er zijn een paar onderwerpen die het kabinet pas later voorlegt met een voorhangprocedure. Het gaat om regelgeving over parameters en scenario’s, de uitvoering van het nettopensioen en de experimenten met deelname van zzp’ers. Deze worden na het zomerreces bij het parlement voorgehangen.
De komende weken verdiepen wij ons in de voorgestelde wet- en regelgeving
We verdiepen ons in Wet toekomst pensioenen en de aangekondigde lagere regelgeving. Onze missie? Kijken waar we onze pensioenfondsen kunnen helpen met de voorbereidingen op het nieuwe pensioenstelsel. Vandaag lichtten we er alvast enkele belangrijke onderwerpen uit. Wilt u meer weten over het onderwerp en wat dit voor u betekent? Aarzel dan niet om contact op te nemen. We denken graag met u mee!
Auteur: An Wouters, pensioenjurist